De familie van mijn vader stond bekend om het vertellen van sterke
verhalen. Mijn vader zelf kon er ook wat van. Op verjaardagen en aan tafel kon
hij zijn keel schrapen en dan bijvoorbeeld beginnen met: ‘zo herinner ik me dat
ik, het zal zo’n twee maanden na de oorlog geweest zijn, kort na de bevrijding,
toen we, verkerend in de feeststemming die ons dat hele jaar beheerste, op een
terras zaten, plotseling iemand hoorde zeggen...’ Als hij zo begon viel
iedereen stil en wachtte op wat komen ging. Meestal was dat een interessant
verhaal met een pointe die pas na een hele tijd opdook. Het leek onbeleefd om
niet even de afronding van zijn ingewikkelde, samengestelde zinnen af te wachten.
Je moest er wel geduld voor hebben. Mijn broer en ik haakten meestal al
onmiddellijk na het keelschrapen af en gingen naar de wc of met iemand naast
ons fluisteren. Duidelijk was dan dat het nog even zou duren allemaal en niet
zelden kenden wij het verhaal al.
Terugkijkend realiseer ik me dat hij al voordat hij begon met vertellen het hele verhaal in zijn hoofd had, en ook een duidelijk beeld van de opbouw. Hij wist zelf haarscherp wanneer hij vanuit de inleiding bij het cruciale punt in het verhaal zou komen, hoe hij de spanning eerst nog een tijdje zou opvoeren, en waarschijnlijk had hij ook al een beeld van de veelzeggende zinnen waarmee hij het verhaal zou afronden.
Goede sprekers kunnen dat. Ze hebben een verhaalstructuur klaarliggen in hun hoofd en bekleden die met sappige en treffende woorden. Ze leiden hun verhaal in met zinnen die nieuwsgierig maken. Het belangrijkste of spannendste stuk van het verhaal stellen ze nog even uit. Goede schrijvers doen dat ook. Ze knutselen de hele tijd aan hun teksten, en schieten al schrijvend heen en weer van het einde naar het midden en het begin, totdat ze de opbouw hebben waarmee ze hun doel het beste bereiken. Dat doen ze niet eens zo bewust. Ze bouwen voort op hun ervaring met verhaalstructuur, en ‘voelen aan’ op welk punt van hun verhaal ze zich bevinden.
Terugkijkend realiseer ik me dat hij al voordat hij begon met vertellen het hele verhaal in zijn hoofd had, en ook een duidelijk beeld van de opbouw. Hij wist zelf haarscherp wanneer hij vanuit de inleiding bij het cruciale punt in het verhaal zou komen, hoe hij de spanning eerst nog een tijdje zou opvoeren, en waarschijnlijk had hij ook al een beeld van de veelzeggende zinnen waarmee hij het verhaal zou afronden.
Goede sprekers kunnen dat. Ze hebben een verhaalstructuur klaarliggen in hun hoofd en bekleden die met sappige en treffende woorden. Ze leiden hun verhaal in met zinnen die nieuwsgierig maken. Het belangrijkste of spannendste stuk van het verhaal stellen ze nog even uit. Goede schrijvers doen dat ook. Ze knutselen de hele tijd aan hun teksten, en schieten al schrijvend heen en weer van het einde naar het midden en het begin, totdat ze de opbouw hebben waarmee ze hun doel het beste bereiken. Dat doen ze niet eens zo bewust. Ze bouwen voort op hun ervaring met verhaalstructuur, en ‘voelen aan’ op welk punt van hun verhaal ze zich bevinden.
Hoe anders is dat bij beginnende, jonge schrijvers zoals kinderen. Vaak zie
je in kinderverhalen dat ze al in de eerste zin alles verklappen. ‘Ik was aan
het fietsen en toen viel ik.’ ‘Ik zat vast in de lift en mijn moeder kwam.’
‘Een inbreker ging geld stelen en toen werd hij gepakt door de politie.’ Einde,
zetten ze er soms nog achter, alsof je anders niet door zou hebben dat het al
is afgelopen. Ook als ze informatieve teksten schrijven over een land of een
dier, denken ze vaak niet na over hoe de verschillende feiten het beste
geordend kunnen worden, maar breien alles aan elkaar vast zoals het opkomt in
hun hoofd. Zie mijn eerdere blog over
tekststructuur en kinderen.
Veel leerkrachten en taalmethodes proberen kinderen te leren dat een goede
tekst niet zomaar ergens begint en dan ineens boem eindigt, maar dat hij
bestaat uit drie delen: een inleiding, een kern, en een slot. In de vele
schrijflessen die ik tegenkom struikel je over de inleiding-kern-slot-werkbladen,
waarin kinderen hun stukjes tekst moeten schrijven. Het is daarbij niet altijd
zo helder wat er nu in de inleiding moet komen, wat de kern van een tekst is of
hoe de tekst afgesloten moet worden. Voor de kinderen niet, maar voor de
leerkracht vaak ook niet.
De tekst hieronder laat dat zien. Het is een verslag van een schoolreisje,
geschreven met de aanwijzing ‘zorg dat je tekst een inleiding, een kern en een
slot heeft’. De schrijver heeft deze
woorden als geheugensteuntje links in de marge geschreven. Hij lijkt te hebben
gedacht: in de inleiding geef ik de datum en de plaats en hoe het begon,
namelijk dat we in de bus zaten. Dan is de kern waarschijnlijk de leukste
attractie. En het slot kan niks anders zijn dan dat we weer naar huis gingen.
Al schrijvende schiet hem een incident in de rij bij de Python te binnen. Dit maakt het hele verhaal ineens spannend,
maar wel een beetje gek dat het hiermee eindigt… Kan het dan maar beter weg?
Maar wordt het verhaal daarvan niet supersaai? Of moeten we het incident als
‘kern’ zien? Is het daarvoor wel belangrijk genoeg? Lastige vragen voor een
beginnende schrijver, en ook voor een begeleidende leerkracht. De gegeven
inleiding-kern-slot structuur heeft het schrijven er hier niet makkelijker op
gemaakt.
Instructie geven op
tekststructuur is volgens onderzoek een van
de effectievere didactische schrijfonderwijs-strategieën. Dat kan je je wel
voorstellen: een goede opbouw is essentieel voor de kwaliteit van een tekst, en
die opbouw hebben kinderen niet zomaar te pakken. Maar is de
inleiding-kern-slot-structuur nu de beste vorm om kinderen mee te geven?
Drie delen is wel overzichtelijk
en simpel, misschien dat het model daarom geschikt lijkt om met kinderen aan
tekststructuur te werken. En is het niet zo dat veel toneelstukken drie aktes
hebben, muziekstukken drie delen, voorbeeldrijtjes drie voorbeelden, zand-zeep-soda,
beker-bord-bestek, bloed-zweet-tranen, driemaal is scheepsrecht? The golden rule of three, zo noemden ze het op een cursus die ik volgde over goede tafelspeeches
en zo lees je het ook in allerlei schrijfinstructies.
Het klopt wel dat veel teksten
globaal in drie stukken verdeeld kunnen worden. Er is vaak een inleiding op wat
we gaan lezen, of waar iets zich afspeelde, en ook vaak een vorm van
samenvattende afsluiting. Daartussenin zit dan de belangrijkste inhoud, die je
dus de ‘kern’ zou kunnen noemen. Toch laat het schoolreisjesvoorbeeld hierboven
zien dat je niks aan het model hebt als je niet weet WAT er dan in elk deel
moet komen.
Het begrip ‘inleiding’ doet bij
geoefende taalgebruikers een bel rinkelen, maar bij kinderen niet meteen. In
het schrijfonderwijs heb je weinig aan een paar rinkelende belletjes – het gaat
juist om het expliciet maken van kennis over teksten, zodat beginnende
schrijvers hiervan gebruik kunnen maken. Ze moeten dus weten (en in talloze
tekstvoorbeelden zien) dat een verhaal begint met een oriëntatie op een
situatie, waarin duidelijk wordt waar we ons bevinden en wat er aan de hand is.
En dat in een goed verhaal daarna een probleem volgt, dat uiteindelijk aan het
einde wordt opgelost. Denk maar aan Roodkapje.
Het lijkt erop dat het i-k-s model
kan werken als je expliciete instructie geeft op de inhoud van inleiding, kern
en slot, en daarvan voorbeelden geeft. Maar wat als kinderen in een taalronde over ervaringen vertellen en die
vertellingen opschrijven? Dan kan blijken dat er helemaal geen probleem was,
laat staan een oplossing. Meestal wel een oriëntatie (in onderstaande tekst: we bouwden een hut in de duinen), en dan
volgt een aaneenschakeling van gebeurtenissen, zonder duidelijk einde (of het
moet zijn het plichtmatige daarna gingen
we terug naar school):
En hoe zit
dat bij een verslag van een project? Dat kan ook een chronologische reeks
gebeurtenissen zijn zonder inleiding of afsluiting:
Of een feitelijke tekst over
spieren, waarin sprake is van een inleidende zin die het onderwerp aangeeft,
waarna deelonderwerpen volgen en een afsluiting ontbreekt:
Of een instructietekst, waarin
de inleiding bestaat uit verwoording van het doel van de tekst (hoe moet jij over de wc deur klimmen?),
met daarna genummerde stappen en aan het einde een losse tip:
We kunnen concluderen:
- Teksten
hebben vaak wel een inleiding, maar wat daarin staat verschilt sterk per
tekstdoel: het kan bijvoorbeeld gaan om een oriëntatie
in tijd en plaats, om de verwoording van een standpunt, om een korte uitleg
over wat gaat volgen.
- Ook
wat na de inleiding volgt verschilt per tekstdoel: soms volgt een keten van
gebeurtenissen, soms volgt een reeks deelonderwerpen of argumenten, soms volgen
stappen die je moet volgen. Het woord ‘kern’ heeft hier geen verhelderende
waarde voor een beginnende schrijver.
- Ook
afsluitingen verschillen sterk: een verhaal sluit af met de oplossing/afloop
van een complicatie (en zo kwamen
Roodkapje en haar grootmoeder toch weer tevoorschijn uit de buik van de wolf),
maar een betogende tekst met een herhaling en versterking van het standpunt,
een beschouwing met het innemen van een positie in een discussie, een recensie
met een persoonlijke evaluatie.
- Niet
alle teksten hebben een afsluiting nodig, zo hoort bij de objectieve
beschrijving of verklaring van een natuurkundig of geografisch verschijnsel
geen conclusie, en hoeft bij een recept ook niet per se een ‘slot’ (of het moet
zijn: eet smakelijk!).
- In
plaats van drie, heb je soms ook twee of vier of meer delen in een tekst.
Het inleiding-kern-slot-model is
dus niet bruikbaar als algemene schrijfstructuur, hoe aantrekkelijk de
driedeling ook lijkt. Er bestaat feitelijk geen algemene tekststructuur. In
mijn boek geef ik kapstokken om over de structuur van verschillende genres na
te denken. Ze dienen niet als voorschrift, maar als een soort ‘brillen’ om naar
tekststructuur te kijken, en daarbij de verschillende tekstdoelen te betrekken.
Het kan leerkrachten helpen om met kinderen te werken aan een toenemend besef
van doelgerichte tekstopbouw. Bijvoorbeeld door samen structuurschemaatjes te
ontwerpen. Daarover in een later blog meer!
Genrefamilie
|
Genre
|
Structuur
|
Verhalende genres
Doel:
meeslepen
|
Vertelling
|
Oriëntatie >
chronologie van gebeurtenissen > persoonlijk commentaar (optioneel)
|
Verhaal
|
Oriëntatie >
complicatie > oplossing > evaluatie (optioneel)
|
|
Feitelijke genres
Doel:
informeren
|
Verslag
|
Identificatie van
het verschijnsel > opeenvolgende gebeurtenissen
|
Beschrijving
|
Identificatie van
het verschijnsel > geordende beschrijving
|
|
Procedure
|
Doel >
benodigde materialen > stappen/methode > resultaten
|
|
Verklaring
|
Identificatie van
het verschijnsel > opeenvolgende verklaringen
|
|
Oproep/verzoek
|
Identificatie van
gebeurtenis of voorwerp > specificatie > uitnodiging of verzoek
(optioneel)
|
|
Waarderende genres
Doel:
evalueren
|
Beschouwing
|
Context >
analyse van gezichtspunten > oordeel
|
Betoog
|
Stelling >
argumenten > bevestiging van de stelling
|
|
Respons
|
Oriëntatie >
beschrijving > evaluatie
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten