Ha, misschien werd je getriggerd
door de titel van deze blogpost! Omdat je je ook ergert aan taalmethodes, of
gewoon omdat het een nogal suggestieve vraag is, of juist omdat je een
medewerker bent van een van de nieuwste taalmethodes in onderwijsland en je die
methodes heel effectief vindt. Ik voel al jaren irritatie over taalmethodes,
vooral over de schrijflessen, en ik wil dat gevoel eens onderzoeken. Zijn die
peperdure lespakketten echt zo irritant, of is dat gewoon mijn persoonlijke
hang-up, en zijn ze hun geld dubbel en dwars waard?
Vroeger waren taalmethodes echt
verschrikkelijk als het ging om schrijflessen, meestal stellessen genoemd. Dat
wil zeggen dat je de raarste, moeilijkste en saaiste schrijfonderwerpen
tegenkwam, en vrijwel geen gerichte didactiek of procesbegeleiding. Kinderen
moesten bijvoorbeeld schrijven over wat ze zouden doen als ze de loterij wonnen,
of de baas van de wereld zouden zijn, of een marsmannetje dat op aarde landt. Of
ze moesten een verhaal afmaken. Of, ook heel saai: reclameteksten schrijven
over verzonnen producten en uitnodigingen voor verzonnen feesten. In de
handleiding voor de leerkracht vond je weinig aanwijzingen voor de didactiek en
tekstbesprekingen kwamen al helemaal niet voor. In de handleiding van Zin in
Taal uit 2013 las ik zelfs nog de zin
Van echte instructie is in de
lessen schrijven (nog) geen sprake. In plaats daarvan verzamelen de leerlingen
tijdens de instructiefase stof om over te schrijven.
Een opmerking waar een bekende
misvatting over schrijven achter lijkt te zitten, namelijk dat echt onderwijs
in schrijven eigenlijk niet mogelijk is, dat je schrijven vanzelf, al doende
leert, of dat je er gewoon talent voor moet hebben en anders wordt het toch
nooit wat. Tegenwoordig richten taalmethodes zich wat
meer op een stapsgewijze opbouw van het schrijfproces, en zijn de opdrachten
iets minder afgezaagd. Maar de handleidingen zijn nog steeds niet erg helder
over instructie en begeleiding.
De vergeefsheid van handleidingen en werkbladen
Dat brengt me op mijn voornaamste
bezwaar tegen stellessen uit taalmethodes: vage handleidingen geven
leerkrachten weinig concreets in handen waarmee ze hun leerlingen echt kunnen
leren schrijven. Misschien kan dat ook wel niet via een handleiding. In feite
gaat het om simpele principes, zoals praten over de inhoud van teksten, over
eerste versies van kinderteksten en over manieren om in een tekst je schrijfdoel
steeds beter te bereiken. Hoe je effectief met die principes werkt, hangt
echter helemaal af van de interactie in jouw specifieke groep. En ook van
hoeveel jij als leerkracht zelf weet van tekstsoorten en schrijfprocessen. Dat kunnen
methodemakers niet voorspellen, en meestal hebben ze er ook te weinig praktijkervaring
mee. Ze gaan uit van lesmateriaal waarmee kinderen zelf kunnen werken en waar
leerkrachten zo weinig mogelijk tijd in hoeven te steken. Het gevolg: deprimerende
werkboekjes, vervelende opdrachten en veel te algemene schema’s.
Die werkbladen, opdrachten en
invulschema’s werken naar mijn idee niet. Kinderen zijn er zo aan gewend dat ze
ze op de automatische piloot gaan invullen en niet meer zelf nadenken, zeker
niet de zwakkere schrijvers die dat juist zouden moeten doen. Ook zijn ze geen
goede basis voor gesprekken over wat kinderen geschreven hebben. Praten over
een werkblad, kan het minder inspirerend? Ook leerkrachten hebben daar geen zin
in, schat ik in.
Schrijven gaat over iets te
melden hebben, daar al pratend met elkaar achter komen, uitproberen hoe je dat
schriftelijk kunt verwoorden, dit delen met lezers, lezen wat een ander te melden
heeft, aan je tekst prutsen en sleutelen, tevreden zijn met elk nieuw
resultaat. Dat alles begeleid door een responsieve leerkracht die interesse
heeft in jouw tekst, die meeschrijft en dat hardop denkend voordoet. Op de
scholen die zelf schrijflessen zijn gaan ontwerpen zie ik dat voor mijn ogen
met succes gebeuren. Bepaald een ander beeld dan een lokaal vol kinderen die
stil achter hun tafel werkbladen invullen.
Even een voorbeeld. Een student
vroeg me om hulp bij een opdracht uit de taalmethode, waarbij kinderen een
advertentie moesten schrijven. Zie de sombere werkbladen hierboven. Samen
bedachten we hoe leuk het zou zijn om met kinderen in een taalronde te praten
over spullen thuis die eigenlijk wel weg konden, zoals speelgoed waar je nooit
meer mee speelt, een stoel of jurk die je niet meer mooi vindt, of een cavia
waarvoor je allergisch blijkt te zijn. En dan te bedenken hoe je die spullen zo
zou kunnen beschrijven dat een lezer denkt: dat moet ik hebben! Hoe interessant
zou het zijn om dan verschillende teksten te bespreken op het criterium
‘aantrekkelijk maken’. En om eens te kijken naar hoe mensen dat op Marktplaats
proberen te doen. Hop, de leukste schrijfles ter wereld is geboren…
Wat vinden kinderen van taalmethodes?
Dan is er nog het belangrijke
punt van hoe kinderen tegenover taalmethodes staan. In verslagen van mijn
studenten kom ik verontrustend vaak tegen dat dat niet erg positief is.
Citaten:
‘Door lessen te ontwerpen die niet uit de methode komen probeer ik de
leerlingen extra betrokken te maken.’
‘De leerlingen waren erg enthousiast toen ik vertelde dat we een
schrijfles gingen doen die niet te maken had met de methode.’
‘De leerlingen werken niet (vaak) buiten de methode en vinden daardoor
het taalonderwijs saai.’
Zou het kunnen dat kinderen
dezelfde irritatie voelen bij taalmethodelessen als ikzelf? Ik zie ineens van
die jongetjes voor me, die met tegenzin korte zinnetjes invullen op werkbladen -
maar die in een totaal andere les ineens wel heel erg zin hebben om over
planeten te schrijven. Die jongetjes zijn in mijn ogen precies degenen op wie
het schrijfonderwijs gericht zou moeten zijn. En op meisjes natuurlijk.
Motiveren staat op nummer 1 als het om schrijven gaat.
Groep 6 schrijft over waarnemingen onderweg
|
Het effect van taalmethodes op leerkrachten
Ik durf wel te beweren dat
taalmethodes met hun gefragmenteerde werkbladlessen het inzicht van
leerkrachten in taalontwikkeling, en dus ook in leerlijnen, tegengaan. Dat komt
niet doordat er in die taalmethodes geen leerlijnen zijn opgenomen.
Integendeel, zeker de nieuwste methodes besteden in hun handleidingen
uitgebreid aandacht aan referentieniveaus, tussendoelen en doorlopende leerlijnen voor de
belangrijke taaldomeinen. Het punt is dat deze handleidingen niet gelezen
worden. Het is sowieso de vraag of aanwijzingen die verder gaan dan pure
lesinstructies ooit door een leerkracht gelezen worden. Een van de
belangrijkste redenen om met taalmethodes te werken is tijdnood – tijd om je
elke keer in de handleiding te verdiepen is er dan natuurlijk ook niet.
Heeft iemand eigenlijk wel eens
de effectiviteit van taalmethodes onderzocht? Als iedereen ermee werkt, de
inspectie methodes regelmatig aanbeveelt, en loslaten kennelijk heel erg eng
wordt gevonden – dan zou toch vast moeten staan dat het werkt, dat kinderen
taalvaardiger worden van de taalmethodeprogramma’s? Anneke Smits en Erna van
Koeven betwijfelen dat in hun blog: ‘Er is nauwelijks onderzoek voorhanden naar welke aanpakken effectief
zijn.(…) In het algemeen valt op dat onze taalmethodes mechanistisch zijn en
weinig liefde voor taal laten zien. Het is de vraag of taalontwikkeling zich op
deze manier laat vangen.’
Als je dan toch met taalmethodes
wilt werken, zou ik voor het domein schrijven zeggen: in plaats van saaie of
net verkeerde lessen uit de methode met moeite om te vormen tot leuke en
relevante lessen, draai het om en kijk of je voor de leerlijn schrijven waarmee
je op dat moment bezig bent nog leuke lesideeën uit methodes kunt halen. Dat
betekent dus dat je inzicht moet hebben in zo’n leerlijn en ook in de staat van
schrijfvaardigheid van jouw groep. En dat je daarnaast kunt en durft werken met
een aantal simpele didactische principes voor goed schrijfonderwijs, zoals die
ik aanbied in mijn boek Iedereen kan
leren schrijven.
Ik citeer met instemming René Berends:
In het onderwijs geldt de noodzaak voor leraren niet alleen volgend te
zijn, niet alleen uit te voeren wat anderen bedacht hebben. Met het taalonderwijs
als voorbeeld, gaat het namelijk niet over de creativiteit van de taalmethode,
niet over de inzet van bewezen effectieve ‘what works’-aanpakken in het
taalonderwijs, maar om kinderen te laten stralen. En daarvoor zijn niet zo zeer
die generieke ideeën, aanpakken en materialen nodig, maar de creativiteit van
de leraar om in zijn onderwijs af te stemmen op de leerlingen. Hij kent immers de voorkeuren en
interesses van zijn kinderen en de omstandigheden van het moment en die vragen
telkens weer om aanpassingen.(…) Hij dient geen doorgeefluik te zijn, maar een
vertaler. Alle inzichten die hem aangereikt worden, moet hij tot een
arrangement maken, waarmee hij optimaal afstemt op zÃjn groep, op dát moment in
zÃjn lokaal. En met al die meepraters aan de zijlijn, is er toch maar één die
dat afstemmen op de eigen omstandigheden van de leerlingen kan, de leraar zelf.
(Berends (2015). Column: De
vrijheid van taalonderwijs in het geding. In: Tijdschrift Taal, jrg. 6, nr 9,
p.36)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten