dinsdag 5 september 2017

Hoe komt het toch dat taalmethodes zo irritant zijn?



Ha, misschien werd je getriggerd door de titel van deze blogpost! Omdat je je ook ergert aan taalmethodes, of gewoon omdat het een nogal suggestieve vraag is, of juist omdat je een medewerker bent van een van de nieuwste taalmethodes in onderwijsland en je die methodes heel effectief vindt. Ik voel al jaren irritatie over taalmethodes, vooral over de schrijflessen, en ik wil dat gevoel eens onderzoeken. Zijn die peperdure lespakketten echt zo irritant, of is dat gewoon mijn persoonlijke hang-up, en zijn ze hun geld dubbel en dwars waard?


Vroeger waren taalmethodes echt verschrikkelijk als het ging om schrijflessen, meestal stellessen genoemd. Dat wil zeggen dat je de raarste, moeilijkste en saaiste schrijfonderwerpen tegenkwam, en vrijwel geen gerichte didactiek of procesbegeleiding. Kinderen moesten bijvoorbeeld schrijven over wat ze zouden doen als ze de loterij wonnen, of de baas van de wereld zouden zijn, of een marsmannetje dat op aarde landt. Of ze moesten een verhaal afmaken. Of, ook heel saai: reclameteksten schrijven over verzonnen producten en uitnodigingen voor verzonnen feesten. In de handleiding voor de leerkracht vond je weinig aanwijzingen voor de didactiek en tekstbesprekingen kwamen al helemaal niet voor. In de handleiding van Zin in Taal uit 2013 las ik zelfs nog de zin

Van echte instructie is in de lessen schrijven (nog) geen sprake. In plaats daarvan verzamelen de leerlingen tijdens de instructiefase stof om over te schrijven.

Een opmerking waar een bekende misvatting over schrijven achter lijkt te zitten, namelijk dat echt onderwijs in schrijven eigenlijk niet mogelijk is, dat je schrijven vanzelf, al doende leert, of dat je er gewoon talent voor moet hebben en anders wordt het toch nooit wat. Tegenwoordig richten taalmethodes zich wat meer op een stapsgewijze opbouw van het schrijfproces, en zijn de opdrachten iets minder afgezaagd. Maar de handleidingen zijn nog steeds niet erg helder over instructie en begeleiding. 

De vergeefsheid van handleidingen en werkbladen
Dat brengt me op mijn voornaamste bezwaar tegen stellessen uit taalmethodes: vage handleidingen geven leerkrachten weinig concreets in handen waarmee ze hun leerlingen echt kunnen leren schrijven. Misschien kan dat ook wel niet via een handleiding. In feite gaat het om simpele principes, zoals praten over de inhoud van teksten, over eerste versies van kinderteksten en over manieren om in een tekst je schrijfdoel steeds beter te bereiken. Hoe je effectief met die principes werkt, hangt echter helemaal af van de interactie in jouw specifieke groep. En ook van hoeveel jij als leerkracht zelf weet van tekstsoorten en schrijfprocessen. Dat kunnen methodemakers niet voorspellen, en meestal hebben ze er ook te weinig praktijkervaring mee. Ze gaan uit van lesmateriaal waarmee kinderen zelf kunnen werken en waar leerkrachten zo weinig mogelijk tijd in hoeven te steken. Het gevolg: deprimerende werkboekjes, vervelende opdrachten en veel te algemene schema’s.


Die werkbladen, opdrachten en invulschema’s werken naar mijn idee niet. Kinderen zijn er zo aan gewend dat ze ze op de automatische piloot gaan invullen en niet meer zelf nadenken, zeker niet de zwakkere schrijvers die dat juist zouden moeten doen. Ook zijn ze geen goede basis voor gesprekken over wat kinderen geschreven hebben. Praten over een werkblad, kan het minder inspirerend? Ook leerkrachten hebben daar geen zin in, schat ik in.

Schrijven gaat over iets te melden hebben, daar al pratend met elkaar achter komen, uitproberen hoe je dat schriftelijk kunt verwoorden, dit delen met lezers, lezen wat een ander te melden heeft, aan je tekst prutsen en sleutelen, tevreden zijn met elk nieuw resultaat. Dat alles begeleid door een responsieve leerkracht die interesse heeft in jouw tekst, die meeschrijft en dat hardop denkend voordoet. Op de scholen die zelf schrijflessen zijn gaan ontwerpen zie ik dat voor mijn ogen met succes gebeuren. Bepaald een ander beeld dan een lokaal vol kinderen die stil achter hun tafel werkbladen invullen.

Even een voorbeeld. Een student vroeg me om hulp bij een opdracht uit de taalmethode, waarbij kinderen een advertentie moesten schrijven. Zie de sombere werkbladen hierboven. Samen bedachten we hoe leuk het zou zijn om met kinderen in een taalronde te praten over spullen thuis die eigenlijk wel weg konden, zoals speelgoed waar je nooit meer mee speelt, een stoel of jurk die je niet meer mooi vindt, of een cavia waarvoor je allergisch blijkt te zijn. En dan te bedenken hoe je die spullen zo zou kunnen beschrijven dat een lezer denkt: dat moet ik hebben! Hoe interessant zou het zijn om dan verschillende teksten te bespreken op het criterium ‘aantrekkelijk maken’. En om eens te kijken naar hoe mensen dat op Marktplaats proberen te doen. Hop, de leukste schrijfles ter wereld is geboren…

Wat vinden kinderen van taalmethodes?
Dan is er nog het belangrijke punt van hoe kinderen tegenover taalmethodes staan. In verslagen van mijn studenten kom ik verontrustend vaak tegen dat dat niet erg positief is.
Citaten:
‘Door lessen te ontwerpen die niet uit de methode komen probeer ik de leerlingen extra betrokken te maken.’
‘De leerlingen waren erg enthousiast toen ik vertelde dat we een schrijfles gingen doen die niet te maken had met de methode.’
‘De leerlingen werken niet (vaak) buiten de methode en vinden daardoor het taalonderwijs saai.’
Zou het kunnen dat kinderen dezelfde irritatie voelen bij taalmethodelessen als ikzelf? Ik zie ineens van die jongetjes voor me, die met tegenzin korte zinnetjes invullen op werkbladen - maar die in een totaal andere les ineens wel heel erg zin hebben om over planeten te schrijven. Die jongetjes zijn in mijn ogen precies degenen op wie het schrijfonderwijs gericht zou moeten zijn. En op meisjes natuurlijk. Motiveren staat op nummer 1 als het om schrijven gaat.


Groep 6 schrijft over waarnemingen onderweg


Het effect van taalmethodes op leerkrachten
Ik durf wel te beweren dat taalmethodes met hun gefragmenteerde werkbladlessen het inzicht van leerkrachten in taalontwikkeling, en dus ook in leerlijnen, tegengaan. Dat komt niet doordat er in die taalmethodes geen leerlijnen zijn opgenomen. Integendeel, zeker de nieuwste methodes besteden in hun handleidingen uitgebreid aandacht aan referentieniveaus, tussendoelen en doorlopende leerlijnen voor de belangrijke taaldomeinen. Het punt is dat deze handleidingen niet gelezen worden. Het is sowieso de vraag of aanwijzingen die verder gaan dan pure lesinstructies ooit door een leerkracht gelezen worden. Een van de belangrijkste redenen om met taalmethodes te werken is tijdnood – tijd om je elke keer in de handleiding te verdiepen is er dan natuurlijk ook niet.

Heeft iemand eigenlijk wel eens de effectiviteit van taalmethodes onderzocht? Als iedereen ermee werkt, de inspectie methodes regelmatig aanbeveelt, en loslaten kennelijk heel erg eng wordt gevonden – dan zou toch vast moeten staan dat het werkt, dat kinderen taalvaardiger worden van de taalmethodeprogramma’s? Anneke Smits en Erna van Koeven betwijfelen dat in hun blog: ‘Er is nauwelijks onderzoek voorhanden naar welke aanpakken effectief zijn.(…) In het algemeen valt op dat onze taalmethodes mechanistisch zijn en weinig liefde voor taal laten zien. Het is de vraag of taalontwikkeling zich op deze manier laat vangen.’  
Als je dan toch met taalmethodes wilt werken, zou ik voor het domein schrijven zeggen: in plaats van saaie of net verkeerde lessen uit de methode met moeite om te vormen tot leuke en relevante lessen, draai het om en kijk of je voor de leerlijn schrijven waarmee je op dat moment bezig bent nog leuke lesideeën uit methodes kunt halen. Dat betekent dus dat je inzicht moet hebben in zo’n leerlijn en ook in de staat van schrijfvaardigheid van jouw groep. En dat je daarnaast kunt en durft werken met een aantal simpele didactische principes voor goed schrijfonderwijs, zoals die ik aanbied in mijn boek Iedereen kan leren schrijven.

Ik citeer met instemming René Berends:

In het onderwijs geldt de noodzaak voor leraren niet alleen volgend te zijn, niet alleen uit te voeren wat anderen bedacht hebben. Met het taalonderwijs als voorbeeld, gaat het namelijk niet over de creativiteit van de taalmethode, niet over de inzet van bewezen effectieve ‘what works’-aanpakken in het taalonderwijs, maar om kinderen te laten stralen. En daarvoor zijn niet zo zeer die generieke ideeën, aanpakken en materialen nodig, maar de creativiteit van de leraar om in zijn onderwijs af te stemmen op de leerlingen. Hij kent immers de voorkeuren en interesses van zijn kinderen en de omstandigheden van het moment en die vragen telkens weer om aanpassingen.(…) Hij dient geen doorgeefluik te zijn, maar een vertaler. Alle inzichten die hem aangereikt worden, moet hij tot een arrangement maken, waarmee hij optimaal afstemt op zíjn groep, op dát moment in zíjn lokaal. En met al die meepraters aan de zijlijn, is er toch maar één die dat afstemmen op de eigen omstandigheden van de leerlingen kan, de leraar zelf. 

(Berends (2015). Column: De vrijheid van taalonderwijs in het geding. In: Tijdschrift Taal, jrg. 6, nr 9, p.36)       

 Dit citaat doet me beter begrijpen dat het allemaal niet ligt aan de vorm van taalmethodes of de intenties van de schrijvers ervan. Hoe leuk en verantwoord ze ook zijn opgezet, ze vergroten allemaal het risico van de leerkracht-als-doorgeefluik. En de daarbij horende onzekerheid in het eigen vermogen om goed schrijf/taalonderwijs te geven. Ik heb het! Dat is dus wat me irriteert. Schrijven met kinderen is heel erg leuk en er zijn zoveel geschikte momenten voor. Begin met de eenvoudige werkvorm taalronde, kijk goed wat er gebeurt en doe het dan nog een keer. Misschien bekijk je je taalmethode daarna met heel andere ogen.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten